Er was eens een arme boer. John. Iedere dag ging hij naar de markt om zijn spullen te verkopen. Aardappels, sla, appels, peren, eieren, uien, walnoten, eigengemaakte jam en kaas. Maar er waren veel boeren op de markt die hun spullen verkochten. Meestal kon John aan het eind van de dag de meeste spullen onverkocht weer mee naar huis nemen. Nee…. John was niet rijk. Hij woonde in een klein huisje. Wanneer het hard waaide, voelde je binnen de wind. Voor een van de gebroken ruiten had John een stuk hout getimmerd. In dat huisje woonde hij samen met zijn vrouw Sarah. Zijn vader Tom en zijn moeder Ellen woonden ook bij hem. John wilde graag wat rijker zijn om het huis op te knappen. Zijn vrouw Sarah vond het huis goed genoeg. Zij had een heel andere wens. Zij wilde graag een baby’tje hebben. Dat was haar allergrootste wens.
De vader van Tom was ook boer geweest. Van het harde werken op het veld was hij helemaal krom gegroeid. Met een stok liep hij door het huis. Met mooi weer ging hij op het bankje voor het huis zitten genieten van de zon. Zijn vrouw Els zat dan meestal naast hem. Veel anders kon ze niet doen, ze was bijna helemaal blind.
Op een dag kwam John terug van de markt. Opeens hoorde hij boven zich een geluid. Hij keek omhoog en zag een roofvogel rondjes vliegen. De vogel had iets gezien dat hij wilde vangen. Een veldmuis misschien, of een konijn. John keek om zich heen, maar zag geen enkel diertje. De roofvogel bleef rondjes vliegen boven John. Plotseling dook de vogel naar beneden. John keek waar de vogel naar toe dook en zag ineens een rood puntmutsje. Een kabouter. De vogel wilde een kabouter vangen. Snel pakte John een aardappel van zijn kar en gooide die naar de vogel, die wegvluchtte.
Het kaboutertje kwam tevoorschijn. Het stond nog te trillen op zijn beentjes. Met bibberende stem zei de kabouter: “Dank u wel meneer, u heeft mijn leven gered.”
“Graag gedaan hoor.”
“Ik zal u een beloning geven.”
“Nee joh, dat hoeft niet hoor, het was een kleine moeite. Ik ben blij dat je nog leeft. Dat is beloning genoeg.”
“Dat is heel aardig van u, maar toch ga ik u belonen.”
De kabouter haalde iets uit zijn broekzak en gaf het aan John.
Tot zijn verbazing zag John dat er tussen zijn handen een lichtje brandde.
“Wat is dat?”
“Dat is een wens. Wat u wenst zal in vervulling gaan. Maar pas op, het is er maar één.”
“Uh….werkt dat echt?”
“Ja natuurlijk, wat dacht u dan?”
John keek naar het lichtje, toen hij weer naar de kabouter wilde kijken om die te bedanken was de kabouter verdwenen. Hij stopte het lichtje in zijn broekzak en duwde zijn kar verder naar huis. Ondertussen dacht hij diep na over wat hij zou gaan wensen.
Thuis stapte hij opgewonden naar binnen.
“Moeten jullie nu eens horen wat ik meegemaakt heb.” John vertelde over de kabouter en liet het lichtje zien.
Toen John uitverteld was, begon Sarah, de vrouw van John, te lachen. “Oh John, dat is onze kans. We moeten een lief, klein baby’tje wensen”.
Maar John wist niet of dat wel zo goed idee was. Het huis was voor vier mensen eigenlijk al te klein, voor een kind was helemaal geen plek. John wilde wel geld wensen om het huis op te knappen. De moeder van John had ook een grote wens.
“John, denk toch aan mij. Ik zie bijna niets meer. Wens dat ik weer kan zien. Dat gun je je oude moedertje toch wel. En als ik weer kan zien dan kan ik Sarah helpen of jou op de markt helpen”.
John wist niet meer wat hij moest wensen. Hij deed de wens in een doosje en wilde er eerst een nachtje over slapen. Heel de nacht lag hij wakker. Wat moest hij wensen, wie zou hij gelukkig maken? De volgende ochtend wist hij het. Toen iedereen aan de ontbijttafel zat, liet hij het lichtje los en zei: “Ik wens dat mijn moeder….. ons kindje kan zien liggen in een wiegje van goud.”